De Ruimtelijk Economische Visie en de Ontwerp Nota Ruimte nader beschouwd
Em. prof. dr. Jacques van Dinteren, Innovation Area Development Partnership (IADP) / Zjak Consult
Nederland staat bekend als een van de meest concurrerende kenniseconomieën ter wereld. Dat is het resultaat van decennia investeren in onderwijs, onderzoek en ondernemerschap. Onze welvaart rust in hoge mate op kennis en innovatie. Wie dat verdienvermogen wil behouden, moet niet alleen investeren in onderwijs, talent en technologie, maar ook in de fysieke condities die innovatie mogelijk maken en stimuleren. Innovatiegebieden zijn de ruimtelijke motoren van onze kenniseconomie. Daar komen bedrijven en kennisinstellingen samen, komt samenwerking tot stand, ontstaan nieuwe ideeën en producten en krijgt nieuwe bedrijvigheid de kans om te groeien.
Naast tal van andere onderwerpen komen deze gebieden aan de orde in twee recente beleidsdocumenten van het Rijk: de inmiddels vastgestelde Ruimtelijk Economische Visie (REV) van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Ontwerp Nota Ruimte (ONR) van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Laatstgenoemde nota is in augustus gepresenteerd. Beide stukken erkennen de betekenis van innovatiegebieden en benoemen ze als onmisbare schakels in de toekomstige economie. Maar erkenning alleen is niet genoeg. En als die gebieden zo belangrijk zijn voor de economie, hadden ze dan niet meer aandacht verdiend? De cruciale vraag is of het beleid voldoende richting geeft om innovatiegebieden daadwerkelijk te versterken. In dit artikel wordt die vraag onderzocht.
Het verlanglijstje van de REV
De Ruimtelijk Economische Visie heeft als het waren een verlanglijstje meegegeven voor de Nota Ruimte. De REV benadrukt dat ruimtelijke ordening nadrukkelijk moet bijdragen aan het versterken van het Nederlandse verdienvermogen. Dat vraagt niet alleen om voldoende ruimte voor bedrijvigheid, maar ook om kwalitatief goede plekken waar innovatieve bedrijven en kennisinstellingen kunnen floreren. Innovatiemilieus profiteren van nabijheid, gedeelde voorzieningen en kruisbestuiving. De REV vraagt daarom om ruimtelijke kaders die flexibiliteit bieden voor hybride functies (laboratoria, kantoren, testfaciliteiten). Regionaal maatwerk is daarbij essentieel: elke regio ontwikkelt innovatiemilieus die aansluiten bij de eigen sterktes en de economische structuur. Publiek-private samenwerking en integrale afstemming met gemeenten en provincies zijn randvoorwaardelijk om de juiste fysieke condities te scheppen en innovatiemilieus als motor van vernieuwing en groei te laten werken.
De ONR borduurt hier op voort, vaak met verwijzing naar de REV. Deze nota richt zich uiteraard vooral op de ruimtevraag en constateert dat die vraag voor innovatieve bedrijvigheid toeneemt, terwijl de beschikbare ruimte schaars is. Het ruimtelijk beleid richt zich daarom op:
- bescherming en versterking van bestaande campussen en innovatiemilieus;
- ruimte voor startups, scale-ups en kennisintensieve bedrijven;
- integrale ontwikkeling met aandacht voor governance, ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid;
- koppeling met maatschappelijke transities zoals circulariteit en energietransitie.
De nota gebruikt brede bewoordingen – ecosystemen, campussen, regionale krachtvelden – maar komt nauwelijks verder dan algemene observaties. Er wordt bijvoorbeeld gewaarschuwd dat “terughoudend moet worden omgegaan met functies die het ecosysteem niet versterken”, maar er wordt niet uitgewerkt welke functies dit betreft en hoe selectief kan worden gestuurd. In dat verband wordt niet ingegaan op de trend waarbij met name science parks het niet langer zoeken in een sterke specialisatie, maar kijken naar een bredere doelgroep, zij het met een overeenkomstige kennisbasis. De Nationale Technologiestrategie (NTS) kiest hier al voor en identificeert geen sectoren, maar tien sleuteltechnologieën zoals quantum technologie, biomolecular en cell technologie en kunstmatige intelligentie.
Erkenning op abstract niveau
Beide nota’s erkennen de waarde van innovatiegebieden voor de toekomst van de Nederlandse economie. Die expliciete aandacht is nieuw en dat is niets te vroeg. Maar erkenning is nog niet hetzelfde als richting. Beide nota’s bevestigen het belang van innovatiegebieden, maar het had allemaal wat concreter gemogen, al moet meteen ook worden opgemerkt dat beide nota’s fungeren als een strategisch kader. Ze pretenderen niet een uitvoeringsplan te zijn, maar willen richting geven en ruimte laten voor regionale en lokale invulling. Maar daarbij had wel wat meer aandacht mogen zijn voor
- de verschillende typen innovatiegebieden en de verschillende ruimtelijke voorwaarden die deze stellen. Een generieke beleidsaanpak doet geen recht aan die verschillen. Het erkennen van die diversiteit is cruciaal om effectief te sturen;
- de regionale invalshoek, gekoppeld aan het concept van regionale ecosystemen;
- het gebiedsmanagement en binnen het kader van dit artikel dan met name de ruimtelijke invalshoek;
- het verbinden van het missiegedreven innovatiebeleid met de innovatiegebieden: innovatiegebieden niet alleen motoren te laten zijn van kennis en economie, maar ook de versnellers van maatschappelijke transities.
Daarmee was de omvang van de tekst die nu aan innovatiegebieden wordt besteed aanzienlijk toegenomen en meer in verhouding gekomen met het belang dat beide nota’s zeggen te hechten aan het creëren van voldoende ruimte voor innovatiegebieden.
Variatie in innovatiemilieus
Beide nota’s maken een onderscheid in vier typen werkmilieus: het industriële milieu, het productiemilieu, het stedelijke milieu en het innovatiemilieu. Als we kijken naar de vestigingsmogelijkheden voor innovatieve bedrijven en instellingen dan beperkt zich dat zeker niet tot de innovatiemilieus. We vinden dergelijke activiteiten overal, veelal in stedelijke milieus. En zeker de laatste jaren verdiepen steeds meer gemeenten zich in de mogelijkheid een innovatiedistrict te ontwikkelen, wat duidelijk valt in de categorie stedelijk milieu.
De behoefte aan precisie in terminologie is groter dan uit de nota’s blijkt. ‘Campus’ klinkt sympathiek en lijkt breed inzetbaar, maar zonder heldere afbakening verliest het begrip sturingswaarde. In de praktijk zien we grofweg drie verschijningsvormen[1] van wat doorgaans als een campus wordt aangeduid. Science parks zijn ontstaan vanuit de nabijheid van een universiteit en leggen de nadruk op research-intensieve bedrijven en faciliteiten. Co‑innovatie campussen kristalliseren uit rond een leidend bedrijf dat open innovatie organiseert met toeleveranciers, startups en kennisinstellingen. Innovatiedistricten zijn verweven met het stedelijk weefsel en combineren werk, wonen, onderwijs en voorzieningen op loop- en fietsafstand. Elk type kent andere eisen. Wie alles ‘campus’ noemt, negeert de verschillen. Die verschillen bepalen onder meer de toelaatbaarheid van functies, de gewenste dichtheden, de inrichting van de openbare ruimte en het type managementorganisatie. Een nationaal raamwerk dat die variatie onderkent, helpt regio’s om realistischer keuzes te maken. Zo vragen momenteel de innovatiedistricten extra aandacht nu er zoveel gemeenten plannen hebben voor de ontwikkeling van een dergelijk gebied. In vergelijking met andere landen ligt het aantal initiatieven hier wel erg hoog en de vraag is wat het realiteitsgehalte is. Hebben de initiatiefnemers wel een goed beeld van de voorwaarden waaraan een dergelijke ontwikkeling moet voldoen? Hier ligt bijvoorbeeld een duidelijke taak voor de Rijksoverheid door op dit punt ondersteuning te verlenen, al is het maar in de vorm van een duidelijke handreiking. Eén van de zaken die in de Uitvoeringsagenda een plaats zou moeten krijgen.
Tegelijkertijd zien we dat het management van science parks zich de vraag stelt hoe ze in kunnen spelen op de trends die juist innovatiedistricten momenteel zo aantrekkelijk maken voor bedrijven en met name jong talent. Zo zijn bijvoorbeeld Leiden Bio Science Park en Science Park Twente bezig hun concept aan te passen. Ze willen inspelen op de toenemende vraag naar functiemenging, die mede wordt bepaald doordat bedrijven talent willen binden met een omgeving die werk, studie en wonen dichter bij elkaar brengt. Zulke transities zijn complex: parkeerregimes, logistiek, veiligheid en programmamix moeten opnieuw in balans worden gebracht. Gegeven die complexiteit lijkt ook hier een adviesrol voor de Rijksoverheid te zijn weggelegd.
Regionale ecosystemen
De ONR stelt dat elke regio een uniek ecosysteem heeft waarin innovatie kan wortelen. Door aan te sluiten bij regionale sterktes – kennisinstellingen, infrastructuur, arbeidsmarkt – worden zowel de regionale als nationale verdienkracht versterkt, aldus de nota. Grote campussen krijgen daarbij een bijzondere rol als brandpunten van onderzoek en innovatie. De REV benoemt benutting van regionale sterktes expliciet als leidend principe.
Deze regionale invalshoek[2] is een terecht en actueel punt dat door de beknopte formulering wellicht aan de aandacht ontsnapt. Dat is jammer, want momenteel is een duidelijke trend waarneembaar waarbij juist die regionale invalshoek sterker wordt benadrukt. Op bijvoorbeeld conferenties van de IASP (de wereldorganisatie van science parks en innovatiedistricten) is dit de laatste jaren een terugkerend thema. Het gaat eerst en vooral om innovatieve regio’s. Daarbinnen kunnen dan verschillende ‘brandpunten’ in de vorm van uiteenlopende typen innovatiegebieden worden aangetroffen. Dit geeft tevens goed weer dat de belangrijke interactie tussen innovatieve bedrijven en kennisinstellingen niet stopt bij de grenzen van een innovatiegebied (en doorgaans ook over de grenzen van die regio heen gaat). Het betekent bovendien dat het geen zin heeft een innovatiegebied van de grond te trekken in een regio die niet gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van een op innovatie gericht ecosysteem. Enkele gemeenten in Nederland hebben dat ondervonden.
Gebiedsmanagement
Gezien het belang van innovatiegebieden voor de economie en de complexe ruimtelijke uitwerking van deze concepten had in beide nota’s aandacht mogen worden besteed aan het belang van gebiedsmanagement. Dat heeft sociale, ruimtelijke en economische aspecten, maar hier beperkt de aandacht zich voor het moment tot de ruimtelijke. Dat gaat veel verder dan vastgoedbeheer alleen. Het gaat om de integrale regie over onder meer eigendom, ruimtelijke inrichting en bereikbaarheid. Dat woord ‘integraal’ is hier wel even zo opgeschreven, maar op science parks en innovatiedistricten hebben we doorgaans te maken met gespreid eigendom, wat het gebiedsmanagement lastig en complex maakt.
De ruimtelijke invalshoek maakt duidelijk dat science parks en innovatiedistricten verschillende typen sturing vereisen. Science parks vragen om een sterk afgebakende en beheerste ruimtelijke ontwikkeling waarin de fysieke voorzieningen voor onderzoek en bedrijvigheid centraal staan. Innovatiedistricten daarentegen vragen een benadering waarbij de dynamiek van de stad leidend is en innovatie wordt geïntegreerd in het stedelijk weefsel. In beide gevallen is het essentieel dat ruimtelijke inrichting niet wordt gezien als sluitstuk, maar als randvoorwaarde voor innovatie.
Voor de Nederlandse context betekent dit dat ruimtelijke planning en innovatiebeleid veel nauwer met elkaar verbonden moeten worden. Science parks floreren alleen als zij ruimtelijk verankerd zijn in hun regio, met goede verbindingen naar steden en kennisinstellingen. Innovatiedistricten slagen alleen als zij bijdragen aan leefbare, bereikbare en inclusieve stedelijke milieus. Het succes van gebiedsmanagement ligt dus in het sturen op ruimtelijke samenhang, het verbinden van functies en het ontwerpen van plekken die innovatie letterlijk en figuurlijk de ruimte geven.
Voor het Rijk ligt er een taak om regelgeving rond gebiedsontwikkeling te vereenvoudigen, zodat de ontwikkeling van innovatiegebieden niet worden afgeremd door complexe juridische kaders.
Living labs
Innovatiegebieden, zoals science parks en innovatiedistricten, positioneren zich steeds vaker expliciet als experimenteeromgeving voor de grote transities van deze tijd. Ze fungeren niet alleen als plek waar kennisinstellingen en bedrijven samenwerken aan technologische vooruitgang, maar ook als living labs waarin nieuwe oplossingen in de praktijk kunnen worden getest en opgeschaald. Denk bijvoorbeeld aan waterstof-testbeds in of nabij innovatiegebieden, circulaire bouwprojecten die binnen innovatiedistricten worden ontwikkeld, of nieuwe concepten voor duurzame stadslogistiek die juist daar hun eerste toepassing vinden.
Opvallend genoeg is dit onderwerp in beie nota’s niet benoemd, terwijl hier juist een sterke verbinding had kunnen worden aangebracht met het missiegedreven innovatiebeleid. Dat beleid richt zich immers nadrukkelijk op maatschappelijke uitdagingen (zoals de energietransitie, klimaatadaptatie, veiligheid en de circulaire economie) en zoekt naar plekken waar samenwerking en experiment tot concrete oplossingen leiden. Science parks hebben zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot bij uitstek de plekken waar die missiegedreven aanpak ruimtelijk wordt verankerd: het zijn knooppunten waar onderzoek, ondernemerschap, beleid en stedelijke ontwikkeling samenkomen.
Een expliciete koppeling tussen de beide nota’s en dit type innovatiegebieden zou niet alleen de positionering van innovatiegebieden versterken, maar ook de ruimtelijke dimensie van het missiegedreven innovatiebeleid zichtbaar maken. Daarmee ontstaat een verhaal waarin innovatiegebieden niet alleen motoren zijn van kennis en economie, maar ook versnellers van maatschappelijke transities.
Slot
De erkenning van innovatiegebieden in beide nota’s is een belangrijke stap vooruit, maar blijft te oppervlakkig, zeker in verhouding tot het in beide nota’s onderschreven belang ervan. Innovatiegebieden verdienen méér aandacht, meer pagina’s in de Rijksnota’s, juist omdat zij kunnen fungeren als motoren van vernieuwing in een samenleving die midden in de grote transities van de 21e eeuw staat. Dat hoeft zich niet weer direct te vertalen in nieuwe instrumenten of subsidies. Het meedenken met lagere overheden, het bieden van handreikingen, het meedoen met experimenten het systematisch bundelen van kennis en ervaringen kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van innovatiegebieden als essentiële voorwaarde voor innovatie en economische vooruitgang. Het is te hopen dat de in de REV toegezegde Uitvoeringsagenda concrete acties laat zien die de verdere ontwikkeling van innovatiegebieden ondersteunt en stimuleert. En wat de ONR betreft: die is nog in de conceptfase (en parallel wordt gewerkt aan een Uitvoeringsagenda) en gevraagd is om commentaar. Bij deze.
[1] Het Joint Research Centre van de EU heeft onderzoek laten doen naar de afbakening van de verschillende typen locaties die alle onder het begrip ‘organised innovation spaces’. Naast de drie hier genoemde worden verder nog onderscheiden: innovatieve gebieden / regio’s, accelerators & incubators en living labs. Zie: Sanz, L., Klofsten, M., Van Dinteren, J., Jansen, P., A Taxonomy of Organised Innovation Spaces, Battiston, A., Fazio, A. (eds.), Publications Office of the European Union, Luxembourg, 2023, doi:10.2760/628200, JRC134965.
[2] In de genoemde publicatie in de vorige voetnoot worden innovatieve regio’s ook als één van de te onderscheiden typen ‘organised innovation spaces’ aangeduid.
